Wanneer daar twee werkwoorde in een sin is, word die eerste werkwoord verbuig en die tweede onverbuig gelaat. Dit gebeur veral met 'hulpwerkwoorde' soos kan, sal, gaan etc.
Voorbeelde:
- Ek woon in België ==> Ik woon in België
- Ons woon in België ==> Wij wonen in België
- Hy is 'n goeie swemmer ==> Hij is een goede zwemmer
- Hulle is goeie swemmers ==> Zij zijn goede zwemmers
- Jy het mooi oë ==> Je hebt mooie ogen
- Hy doen graag sport ==> Hij doet graag aan sport
- Ek gaan nou hardloop ==> Ik ga nu hardlopen (hardlopen in Nederlands maar lopen in Vlaams)
- Kan ons eet? ==> Kunnen we eten?
- Hulle sal met die trein kom ==> Ze zullen met de trein komen
- Ek leer Nederlands praat ==> Ik leer Nederlands spreken
- Ons leer Nederlands praat ==> Wij leren Nederlands spreken
Soms word je gebruik, soms jij. Soms we, soms wij. Ditto ze en zij. Jij, wij en zij is om te beklemtoon; je, we, ze in 'n neutrale sin.
Bv: Hebben jullie deze vaas kapot gemaakt? Nee, wij niet, zij hebben dat gedaan!